Historisch en beschouwelijk artikel over onze kijk op de natuur, voor het blad De Lichtkogel van Rijkswaterstaat.





Onze kijk op de natuur is door de eeuwen heen flink veranderd. Maar in tegenstelling tot wat sommigen denken, is er nooit een tijd geweest dat er ‘echte harmonie’ was tussen de mens en de natuur. De grootste verandering in onze verhouding tot de natuur is ontstaan door de groei van ons technisch vermogen.

De joods-christelijke Bijbel, die zo’n grote invloed heeft gehad en nog steeds heeft op het Westerse denken, opent met het paradijsverhaal. De allereerste mensen op aarde, Adam en Eva, leven in volkomen harmonie met de natuur. Het is een harmonie met onze natuurlijke omgeving waar veel mensen in de 21e eeuw naar verlangen, nu ze met afgrijzen zien hoe de moderne mens zich schuldig maakt aan ontbossing, teloorgang van de biodiversiteit, vervuiling, dierenleed en klimaatverandering.

Maar wie inzoomt op dat woord ‘paradijs’ merkt dat de mens nooit volkomen in harmonie met de natuur heeft geleefd. Het woord verwijst oorspronkelijk niet naar een gedroomde natuurlijke omgeving die nog onbedorven is door de mens, maar naar de voorchristelijke gewoonte van de Perzische adel om een ‘paridaida’ aan te leggen: een omheinde plek die dienst moest doen als lusthof, wildpark of jachtgebied.

Er is nooit een tijd geweest dat de mens géén invloed had op de natuur. Wat wél door de eeuwen heen is veranderd, is de manier waarop de mens tegen zichzelf en tegen zijn plek in de natuur aankeek.

Zondeval

De neiging bestaat om een ‘zondeval’ aan te wijzen, een moment waarop het mis is gegaan. Neem de neolithische revolutie zo’n 12.000 jaar geleden in het huidige Midden-Oosten: de jager-verzamelaars van weleer vestigden zich op één plek en begonnen landbouw te bedrijven. Dit betekende dat ze voor het eerst op grote schaal de natuur begonnen te manipuleren, door planten te veredelen en dieren te fokken.

Ook het christendom wordt wel als schuldige aangewezen. In het joods-christelijk geloof is de natuur een waardevolle gift van God aan de mens, waarover hij als een rentmeester moet heersen. Dat klinkt goed, maar alsnog betekende dat een ommekeer: met het christendom werd afscheid genomen van het idee dat de natuur zelf goddelijk kon zijn.

Een derde hoofdverdachte is de Verlichting, de nieuwe denkstroming vanaf de zeventiende en achttiende eeuw die een pleidooi hield voor de rede van de mens. De Duitse astronoom Johannes Kepler beschreef het universum als een klok, de Britse natuurkundige Isaac Newton ontdekte de mechanische wetten van de natuur en de Franse denker René Descartes zag dieren als ‘automata’ die geen geluk of pijn ervaren.

Al die veranderingen van doen en denken in de geschiedenis hebben inderdaad een rol gespeeld in onze omgang met de natuur. Toch is er eerder sprake van een golfbeweging in de relatie tussen mens en natuur dan een harde scheiding tussen vóór en ná. Neem de Oudheid: de Griekse stoïcijnen keken naar de wereld als iets wat er was voor het heil van de mensen en de goden. De Romeinse auteur Lucretius (in de eerste eeuw voor Christus) zag de natuur als iets wat ‘afgemaakt’ moest worden door de mens. Het woord ‘natuur’ is dan ook afkomstig van het woord ‘nascere’, de Latijnse uitdrukking voor ‘geboren worden’. De natuur is altijd in staat van ontwikkeling en de mens heeft daar een belangrijke rol in.

Het grote verschil

Het belangrijkste verschil tussen vroeger en nu is ontstaan door de groei van ons technisch vermogen en de groei van de wereldbevolking. In de achttiende eeuw begon de Industriële Revolutie in Groot-Brittannië, met door steenkool aangedreven stoommachines. Dankzij de fossiele brandstoffen en het nieuwe wetenschappelijke denken kreeg de mens meer greep op de natuur, meer welvaart en een grotere gezondheid.

Laten we kijken naar Nederland aan het begin van de negentiende eeuw. Ons land was berooid achtergelaten door de Franse bezetters. Koning Willem I zette vol in op de economische ontwikkeling van het land. Het Nederlandse landschap, dat voor een flink deel bestond uit moerassen en woeste gronden (zandverstuivingen en heidevelden) moest ‘nuttig’ gemaakt worden. Denken aan natuurbehoud was een luxe.

Nederland was toen nog niet meer dan een lappendeken van afzonderlijke regio’s. Om die gebieden economisch te integreren werden kanalen, verharde wegen en spoorrails aangelegd. Cruciaal waren nieuwe uitvindingen: kunstmest maakte het mogelijk om ook van armere gronden landbouwgebieden te maken; prikkeldraad zorgde ervoor dat bosschages en houtwallen niet meer nodig waren om vee bij elkaar te houden; dankzij stoomgemalen konden enorme gebieden worden drooggelegd.

Diezelfde drift om het Nederlandse landschap tot op de centimeter in te richten naar onze economische wensen was ook na de Tweede Wereldoorlog zichtbaar, toen ons land voor de tweede keer berooid was achtergelaten door een buitenlandse bezetter. Ook toen werd vol ingezet op intensivering van de landbouw en op industrialisering.

Tegenbewegingen

Zowel in die negentiende eeuw als na de Tweede Wereldoorlog ontstonden tegenbewegingen. Eerst waren dat de denkers van de Romantiek, die vanuit een spiritueel perspectief aandacht vroegen voor de intrinsieke waarde die de natuur ook heeft. Daarna waren er mensen als Jac P. Thijsse, die in 1905 Natuurmonumenten oprichtte om nog iets van de Nederlandse natuur in zijn oorspronkelijke staat te bewaren.

Bovendien kwam de gedachte op dat onze blik op dieren niet eenzijdig bepaald moet worden door hun rationaliteit, maar dat dieren een innerlijk vermogen hebben om gevoelens als pijn te ervaren. Daarnaast was de evolutietheorie van Charles Darwin belangrijk, die in de tweede helft van de negentiende eeuw de verwantschap van mens en dier beschreef. Een nieuw begrip rond die tijd was ‘ecologie’, dat blootlegde dat mens, dier en plantenleven met elkaar in wisselwerking zijn en zelfs onderling afhankelijk. Vanuit het idee dat de natuur niet zo ver afstaat van de mens als gedacht, ontstond de overtuiging dat ook zij rechten verdient.

In de jaren 1960 kwamen in de Verenigde Staten de grote milieubewegingen op, geboren uit zorgen over de bevolkingsexplosie, vervuiling van lucht en water, landbouwgif, nucleaire fall-out, zure regen en het opraken van grondstoffen. Ook in Nederland zijn de natuurbewegingen sindsdien prominent aanwezig, kwam milieuwetgeving tot stand en is veel vervuiling gestopt. Wat betreft de aandacht voor  bescherming van habitat en dieren is onnoemelijk veel verbeterd.

Het begrip ‘biodiversiteit’

Tegenwoordig hebben we het vaak over ‘biodiversiteit’, een term die in 1986 in de Verenigde Staten onder natuurbeschermers ontstond. Het begrip legt de nadruk op de verbondenheid tussen dier, mens en plantenleven en benadrukt hoe belangrijk het behoud is van een grote variëteit aan soorten. Een schaduwkant is dat ‘biodiversiteit’ een containerbegrip is, dat aan het zicht kan onttrekken dat de werkelijkheid gelaagd is: waar de ene soort kwakkelt, floreert de andere. In het boek De Ontdekking van de Natuur (2021) benadrukken Nederlandse ecologen dat er geen eenduidig beeld te schetsen is over wat er met de Nederlandse biodiversiteit sinds 2000 is gebeurd. Met de insectenstand gaat het bijvoorbeeld niet goed, maar veel grote zoogdieren floreren.

Een andere belangrijke ontwikkeling is de ‘mondialisering’ van ons denken over de natuur. Natuurproblemen worden vandaag de dag in mondiaal overleg aangepakt. Dat komt door de opkomst na de Tweede Wereldoorlog van internationale gremia als de Verenigde Naties, maar ook doordat sinds dezelfde tijd satellieten rond onze aarde draaien die foto’s maken en metingen doen die de totale wereld omvatten.

De voordelen daarvan zijn groot, maar één nadeel is er ook: doordat het besef is gegroeid dat we als mensheid één kleine aardbol delen, is een oude religieuze angst wakker gekust. Zoals in de Bijbel het paradijs pas terug keert ná het Einde der Tijden, zo is ook in de natuurbescherming een apocalyptisch denken opgekomen. We verlangen terug naar de harmonie van het paradijs, uit angst voor een mondiale catastrofe. Maar zoals het paradijs nooit heeft bestaan, bestaat de apocalyps evenmin.